“Op elk moment een taxi beschikbaar en altijd choco in huis.” Als je het aan Lomme (17) en Toke (19) – zoon en dochter van Yvan en Sandra – vraagt, liggen de voordelen van inwonende grootouders voor de hand. Ook Yvan en Sandra vinden niet meteen nadelen: “Met wederzijds respect kom je al heel ver. Dan zijn uitgebreide afspraken of contracten niet nodig.” Grootouders Greta (68), Maurice (72) en Marcel (76) kunnen dat enkel beamen.
Het samenhuisproject van Yvan, Sandra en hun vier ouders is eigenlijk toevallig ontstaan, begint Sandra het verhaal. “Op een avond zaten we met mijn ouders buiten te praten over ‘later’. Ik opperde dat we aan ons huis gerust nog een huisje voor hen konden bijbouwen. Zo konden zij mee zorgen voor onze kinderen en konden wij hen hulp bieden op het moment dat dat nodig zou blijken. Onderweg naar huis waren mijn moeder en vader blijkbaar al overtuigd van ons idee. (lacht) De uitwerking van het plan liet niet lang op zich wachten. Op die zomeravond kwam het idee, een jaar later zijn mijn ouders hier ingetrokken.”
Eerste steen
Ondertussen is het tien jaar geleden dat Yvan en zijn schoonvader Marcel de eerste steen van de bijbouw legden. Sandra’s moeder was toen al ziek en kon jammer genoeg maar een jaar van haar nieuwe woonst genieten. Sandra: “Door mama’s ziek zijn ondervonden we snel de voordelen van deze woonvorm. Dat was ook de bedoeling ervan: zorg dragen voor elkaar, zodat iedereen zo lang mogelijk thuis kan blijven. Weten dat mama verzorgd werd en omringd was door haar familie, heeft ons haar dood helpen verwerken. Ook voor mijn vader was deze manier van samenleven een troost: hij had altijd iemand om mee te praten.”
Dochter Toke knikt. “Kort nadat oma gestorven was, gingen mijn broer Lomme en ik vaak oma’s urne halen als opa hier een tas koffie kwam drinken. Zo hadden we het gevoel dat ze er toch nog bij was.”“Niemand is hier ooit alleen”, vult grootvader Marcel aan.
Nog een keer
“Toen we bouwplannen hadden voor de eerste bijbouw, sprak ik mijn ouders ook aan over het idee”, vertelt Yvan. Wat hij voor zijn schoonouders deed, wou hij logischerwijze ook voor zijn eigen ouders doen. “Maar zij zagen dat niet echt zitten. Ze waren bang dat we elkaar in de weg zouden lopen. Tot mijn schoonmoeder ziek werd: toen was het voor hen duidelijk dat aan deze woonvorm heel wat voordelen verbonden zijn.”
Dus startte zes jaar geleden opnieuw een bouwproject, aan de rechterkant van het huis deze keer. Al had die uitbreiding wel wat voeten in de aarde, zegt Yvan. “Meermaals kregen we negatief advies van de dienst stedenbouw, omdat het uitzicht van onze woning een te dominant karakter zou krijgen in het straatbeeld. Maar uiteindelijk konden we toch aan de bouw beginnen.” Net als het eerste bijgebouwde stuk, werd het nieuwe woongedeelte er een in de stijl van het ‘hoofdhuis’.
Alles verbonden
Zowel het huis van Sandra’s vader als het woongedeelte van Yvans ouders bereik je via de gemeenschappelijke voordeur, door het huis van Yvan en Sandra. Via verschillende trappen is alles met elkaar verbonden. Bij Marcel is alles beneden. Vroeger had hij ook nog de zolder, maar toen ook aan de andere kant van het huis uitgebreid werd, hadden Yvan en Sandra zelf meer ruimte nodig.
“Nu slapen wij op de tweede verdieping, boven het gedeelte van mijn schoonvader”, zegt Yvan. “Mijn ouders wonen uiterst rechts en hebben daar alles wat ze nodig hebben. Op de tweede verdieping is hun badkamer en ze slapen in onze oude slaapkamer. Zo is hun bewoonbare oppervlakte ongeveer zo groot als die van Marcel.”
Over het samenwonen zelf zijn weinig afspraken gemaakt. “We kennen onze ouders en schoonouders al lang en weten hoe ze zijn en leven. Mochten we hen geen aangename mensen vinden, waren we hier niet aan begonnen. Daarom hebben we niks op papier gezet”, vertelt Sandra.
“Inkopen doen we elk afzonderlijk. Het enige wat afgesproken is, is de rekening voor water en elektriciteit. Na het eerste jaar inwonen hebben we gekeken wat voor ons de meerkost is qua energie en die hebben we verrekend. Maar dat is niet tot op de eurocent vastgelegd, hoor. Je moet elkaar daarin vertrouwen.”
Zorg voor iedereen
Over de vraag waarom het voorstel om samen te wonen er ooit is gekomen, hoeft Yvan niet lang na te denken. “Ik ben zelf zorgkundige en help elke dag vreemde mensen. Dan is het niet meer logisch dat ik ook mijn eigen ouders en die van mijn vrouw wil helpen.”
Dochter Toke is ondertussen ook helemaal gewonnen voor het idee. Als het van haar afhangt, vertrekt ze niet meer uit het ouderlijk huis. “Ik wil hier heel graag blijven wonen, zodat ik later voor mijn ouders hetzelfde kan doen als zij nu doen voor hun ouders. Of mijn toekomstige schoonouders hier ook mogen komen wonen, zal er nog van afhangen”, lacht ze. “Mijn ouders verwachten dat niet van mij, want net als mijn broer – die minder staat te springen voor het idee – word ik daarin volledig vrijgelaten. Maar ze vinden het wel een fijn idee.”
Grasmaaiers en muziekinstrumenten
Echte nadelen ondervinden de verschillende generaties niet aan samenwonen, al is er volgens Toke wel een klein minpuntje: “Je bent nooit écht alleen thuis. Tijdens de blok, bijvoorbeeld, studeert het niet altijd even gemakkelijk als ik aan mijn linkerkant een grasmachine hoor loeien en aan mijn rechterkant een muziekinstrument hoor bespelen. Gelukkig kunnen we makkelijk over zulke kleine ergernissen praten.”
Voor de rest zijn er voor de familie Liekens-Pelgrims alleen maar voordelen. Marcel: “Welke grootouder ziet zijn kleinkinderen elke dag?” “Dat onze ouders zo betrokken zijn in het leven van onze kinderen is fantastisch, hé”, glimlacht Sandra. “Als wij hen niet naar een fuif kunnen brengen, is er altijd wel iemand die klaarstaat.” Veel volk is hier inderdaad een constante, maar toch heeft niemand het gevoel ‘in de gaten’ gehouden te worden. “De grootouders lopen niet te pas en te onpas bij ons binnen, wij kloppen altijd als we bij hen willen langsgaan”, zegt Sandra. “Iedereen heeft zijn eigen ruimtes en privacy. Alleen zo kan dit nog lang blijven duren.” Ook voor opa Marcel is het duidelijk: “Ik blijf hier, ja. Tot het einde van mijn dagen.”
Tekst: Maud Vanmeerhaege – Foto’s: Jan Crab